Wat kan de provincie leren van de problematische start van Qbuzz?

21 juni 2019

Op 29 mei spraken Statenleden in het stadhuis van Gorinchem met vertegenwoordigers van directie en Ondernemingsraad van Qbuzz, de vakbonden en een vertegenwoordiger van de reizigers over de problematische overgang van de openbaar vervoer-concessie in de Drechtsteden, Molenlanden en Gorinchem. Willem Minderhout deelt zijn analyse. Foto: Willem Minderhout

“Sinds 2000 wordt in Nederland het openbaar vervoer per regio aanbesteed. (De grote steden hebben in de wet een uitzonderingspositie en mogen het openbaar vervoer onderhands gunnen aan hun eigen vervoersbedrijven RET, HTM en GVB.)  De ‘vervoersautoriteit’ – meestal de provincie, maar in Zuid-Holland is ook de Metropoolregio Rotterdam Den Haag een ‘vervoersautoriteit’ – publiceert een programma van eisen waar het openbaar vervoer minimaal aan moet voldoen en een budget dat daarvoor beschikbaar is. Op grond hiervan mogen vervoerbedrijven een bod doen. Het beste bod wint. In het Nederlandse systeem neemt het winnende bedrijf het personeel van de vorige concessiehouder over.  Deze vorm van marktwerking lijkt redelijk te werken om het doel, goed en betaalbaar openbaar vervoer, te bereiken. Maar of je nu voor of tegen deze vorm van marktwerking bent: het zijn de geldende spelregels, dus die moeten we zo goed mogelijk toepassen. In de overgang van de ene concessiehouder naar de andere gaat het echter niet altijd even goed, dus daar zouden we wat mij betreft die spelregels nog eens kritisch tegen het licht moeten houden.

In de regio Drechtsteden, Molenlanden, Gorinchem ging bij de overgang van Arriva naar Qbuzz vrijwel alles mis wat maar mis kan gaan: navigatieapparatuur en chipcard-lezers werkten niet; chauffeurs kenden de route niet; dienstregelingen bleken niet haalbaar zodat ook allerlei aansluitingen niet haalbaar bleken; bestelde elektrische bussen waren nog niet afgeleverd en laadstations niet aangelegd et cetera, et cetera.

Op het eerste gezicht is dit een eenvoudige zaak. Qbuzz heeft op grond van een aanbod dat beter was dan dat van de concurrentie de concessie gekregen om het openbaar vervoer te verzorgen en nu moeten ze gewoon doen wat ze beloofd hebben. Dit is ook de lijn die gedeputeerde Floor Vermeulen volgt. Hij legde Qbuzz wegens wanprestatie een boete van drie ton op.

Ik heb overigens geen kritiek op die opstelling van de gedeputeerde. Ik zou in zijn plaats hetzelfde gedaan hebben. Ook de aanwezige directieleden van Qbuzz deden geen poging om hun verantwoordelijkheid uit de weg te gaan. Ik vond ze zeer vertrouwenwekkend overkomen, dus ik verwacht dat de problemen binnenkort tot het verleden zullen behoren.

Wat mij het meest interesseerde was wat de provincie als aanbestedende dienst van deze ervaring zou kunnen leren. In het gevecht om de concessie in de wacht te slepen proberen de vervoerbedrijven natuurlijk zo goed mogelijk aan de wensen van de aanbestedende dienst te voldoen, ook als die eisen in de praktijk lastig uitvoerbaar zijn.

Eén van de moeilijkheden die volgens mij bij iedere concessie-overgang  aan de orde is, is de overgang van het personeel van de ene naar de andere firma. Dat gebeurt op het moment dat de ene concessie afloopt en de andere begint. Zaterdag 8 december gingen de chauffeurs als Arriva-werknemer naar huis om zondagochtend 9 december als Qbuzz-medewerker weer aan het werk te gaan.  Het lijkt mij verstandig om al in de concessievoorwaarden vast te leggen dat op het moment dat duidelijk is dat een andere onderneming de concessie overneemt deze onderneming ook het recht heeft om het personeel op die overgang voor te bereiden door kennismaking, voorlichting, trainingen et cetera.

Een andere les die ik er uit trek is dat je redelijke eisen moeten stellen. Ik ben er een groot voorstander van dat het openbaar vervoer met elektrische- of waterstofbussen gaat rijden. Deze bussen zijn echter nog niet ‘van de plank’ te verkrijgen. Een openbaar vervoerbedrijf bestelt die bussen pas als de concessie gegund is. In het geval van Qbuzz bleek dat de leverancier die bussen  niet op tijd kon leveren. De vraag is of dat verwijtbaar is en, zo ja, aan wie. Ook hier zou een meer geleidelijke overgang wellicht een hoop gedoe kunnen schelen.

Een andere tegenvaller was de doorlooptijd om laadstations voor elektrische bussen aan te leggen.  De vertragingen die daar optraden kun je moeilijk aan Qbuzz verwijten. Als bij concessies nieuwe infrastructuur moet worden aangelegd is de provincie mijns inziens mede-verantwoordelijk om er voor te zorgen dat die infrastructuur ook tijdig aanwezig is.

Tot slot blijken noch Qbuzz, noch het personeel, noch de reizigers te spreken te zijn over de semitouringcars die Qbuzz inzet tussen Gorinchem en Utrecht.  Dit zijn weliswaar comfortabele bussen, maar het in en uitstappen duurt veel langer dan bij gewone lijnbussen. Vooral voor gehandicapten kan de in- en uitstaptijd wel zeven minuten bedragen en daar is bij de dienstregeling geen rekening mee gehouden.

De semitouringcar blijkt een wens van de provincie te zijn geweest. Als Qbuzz een andere bus, met een makkelijkere in- en uitstap had aangeboden hadden ze de concessie niet gekregen. Het moet toch mogelijk zijn om dt soort inschattingsfoutjes uit het programma van eisen te krijgen? Zou het misschien een idee zijn om de Ondernemingsraad van de zittende vervoerder adviesrecht over het programma van eisen van een nieuwe aanbesteding te geven? Zij vertegenwoordigen immers het personeel dat als een andere vervoerder de concessie wint voor die nieuwe vervoerder aan de slag moeten.

In Gorinchem werd door de Ondernemingsraad ook geklaagd over het feit dat het nieuwe lijnennet vooral de ‘dikke vervoerstromen’ bedient. Lijnen zijn rechtgetrokken waardoor niet iedereen meer een halte om de hoek heeft. Dit is een discussie die losstaat van de overgangsproblemen van de ene naar de andere concessie, maar desalniettemin van belang is. Qbuzz biedt ‘ketenmobiliteitsdiensten’ als deelfietsen en deelauto’s om ook de gebieden die niet door een buslijn worden ontsloten bereikbaar te houden.  De vraag in hoeverre daarmee de bereikbaarheid van het platteland voldoende is gegarandeerd zullen we ons moeten blijven stellen de komende periode.”