Warmtenetten in Nederland: afkijken bij Denemarken?

10 oktober 2018

Hoe kunnen we  omgaan met het beheer van het regionaal hoofdnet voor warmtetransport? Statenlid Willem Minderhout boog zich over de kwestie ter voorbereiding van de bespreking in de commissie Duurzame Ontwikkeling. Een hele technische vraag, maar ook een hele belangrijke vraag voor de PvdA. Kunnen we voor de aanpak afkijken bij Denemarken?

Bij de commissie Duurzame Ontwikkeling kwam het beheer van het regionaal hoofdnet voor warmtetransport aan bod. Een lastige vraag om te beantwoorden als kleine Statenfractie, wanneer je weet dat hele ministeries en tal van ministeries zich buigen over de ‘Green Deal warmtedistributie’. Een inspirerend voorbeeld lijken we te kunnen vinden in Denemarken: “In Denemarken is de helft van de gebouwen aangesloten op een warmtenet. In Nederland is dat vijf procent. In Denemarken wordt driftig verder gebouwd. In Nederland is er kommer en kwel. Hoe kan dat?” (Martien Visser, Hanze Hogeschool).

Hoe dat kan? Warmtenetten zijn in handen van gemeenten en coöperaties van inwoners.  Het zijn gebiedsmonopolies, maar de prijs wordt redelijk laag gehouden door een ‘kostprijs plus’ principe te hanteren. Door accijnzen op fossiele brandstoffen wordt ‘groene warmte’ gestimuleerd. Een ‘opt out’ is mogelijk. Consumenten kunnen kiezen voor all electric zonder hoge afsluitkosten te moeten betalen, maar in veruit de meeste gevallen is een aansluiting op een warmtenet voordeliger. Bonus: Vanwege het kostprijs+ principe is het bedrijfseconomisch niet interessant om steeds grotere hoeveelheden warmte te verkopen. Deense warmtebedrijven verwarmen steeds meer gebouwen met de zelfde hoeveelheid warmte doordat ze ook investeren in isolatie enzovoort.

Kan dit een voorbeeld zijn voor de warmterotonde? Gedeeltelijk, maar dan vooral voor de lokale distributienetten. Het probleem is dat gemeenten hun stadsverwarmingsnetten hebben verkocht aan commerciële partijen als NUON en Essent.

Wij zouden het zeer toejuichen als in de ‘Green Deal’ het Deense model, vooral van bewoners-coöperaties, zal worden onderzocht op realiseerbaarheid in Nederland.

Wat echter in Denemarken niet of nauwelijks is ontwikkeld – en wat de quitessens van de warmterotonde is – is TPA: Third Party Access. Dit komt er kort gezegd op neer dat productie en distributie worden losgekoppeld en meerdere warmteaanbieders hun warmte aan het net kunnen leveren.

Nog een stap verder – ook een ambitie van de warmterotonde – is TPA2: consumenten moeten in staat gesteld worden om zelf een warmteleverancier te kiezen. Een marktmodel vergelijkbaar met de huidige geliberaliseerde elektriciteitsmarkt.

De eerste contouren van de warmterotonde lijken op een soort ‘Tennet’ voor de Zuid-Hollandse warmte, waar als het goed is een aantal tot nu toe Steg-gestookte netwerken aan komen te hangen. Het is dus van groot belang dat deze hoofdinfrastructuur, net als Tennet, in publieke handen blijft.

Wie zijn echter de klanten? In de eerste tranche van de warmterotonde is NUON Leiden de klant. NUON zal bij doorlevering aan de klant het ‘Niet Meer Dan Anders-principe’ hanteren, dat in de praktijk niet erg meevalt. Bovendien heeft NUON een commercieel belang bij omzetverhoging en dus niet bij energiebesparende maatregelen bij de kant.

De vraag ‘Waar de grens ligt tussen een warmtetransportnet en de daarop aangesloten distributienetten?’ is dus niet zo eenvoudig te beantwoorden.  

Waar ligt die grens nu bijvoorbeeld bij het warmtenet tussen Shell Pernis en Katendrecht? Is het WBR daar beheerder tot in de woning? Is het wellicht denkbaar dat dit distributienet op termijn door een bewonerscoöperatie wordt overgenomen? Kunnen die bewoners dan op termijn, nadat ook dit net op de warmterotonde zal zijn aangesloten, kiezen voor geothermie van boer Bart in plaats van Pernis-warmte?

En wat gaat er gebeuren als een toekomstig Delfts warmtenet gevoed door een geothermieput van de TU aan de warmterotonde wordt gekoppeld? Dit ‘distributienet’ zal niet alleen warmte afnemen, maar ook terug leveren.

De overeenkomst met het gasnet dient zich aan waar de Nederlandse Gasunie zorg draagt voor inkoop, transport en verkoop van gas.   De Gasunie slaagt er ook in om kleinere gasvelden aan het net te koppelen.  Aangezien wij het essentieel vinden dat geothermie en wellicht ook biomassacentrales, maar ook aan potentiële warmteleveranciers als datacenters of Snow World, aan de warmterotonde gekoppeld moeten kunnen worden, is die vaardigheid essentieel.

De contouren voor een TPA-net dienen zich aan:

  • Infrastructuur in handen of deels in handen van de overheid of zwaar gereguleerd;
  • Een publieke operator a la Gasunie die inkoop transport en verkoop organiseert;
  • Een inkoopstrategie die niet-fossiele warmte een concurrentievoordeel geeft;

Aan de kant van de afnemers zullen de eigenaars/operators van distributienetten en industriële grootgebruikers als Heineken de nodige marktmacht hebben, maar de individuele consument en het MKB niet. Die zullen waarschijnlijk onderhorig blijven aan de NMDA-methodiek.

Een werkelijk open net, zoals het elektriciteitsnet, – TPA2 – zal er voor consumenten en kleingebruikers waarschijnlijk niet komen. Om deze marktmacht te vergroten bepleiten wij, zoals gezegd, het Deense model van energiecoöperaties van bewoners, tuinders en dergelijken. Als de eindgebruiker werkelijk een goede groene ‘deal’ wordt aangeboden zal de toekomst van de warmtenetten in Zuid-Holland zeer zonnig zijn en wellicht de schaal van Denemarken benaderen.